Eindspurt beter benutten
Eerder laden van koplopers geeft achterblijvers extra ruimte om efficiënt te groeien
Vleesvarkenshouders weten dat biggen die optimaal opstarten ook een soepel groeitraject doorlopen. Toch is er in het eindtraject ook nog extra rendement te behalen. Dat blijkt uit een weegproef bij twaalf praktijkbedrijven. Vooral droogvoerbedrijven kunnen extra profiteren van het eerder laden van de kop. Overblijvers compenseren extra ruimte met efficiëntere en hogere groei.
Met het groeimodel voor vleesvarkens zijn de voeropname en de groeicapaciteit van bepaalde genetica en sekse goed te voorspellen. ‘Dat monitoren we ook door in de praktijk varkens te wegen’, zegt Gijs Vinken, vleesvarkensspecialist bij Fransen Gerrits. ‘Elke drie tot vier weken en altijd op hetzelfde tijdstip van de dag doen we dat om de groei van de dieren te volgen. Tot twaalf weken gaat dat prima, maar daarna wordt het lastiger omdat koppen worden geladen.’ Om meer inzicht in dit laatste deel van het groeitraject van vleesvarkens te krijgen, stelde Vinken een stageopdracht op. Op twaalf bedrijven vleesvarkens volgen in het groeitraject van 80 tot 85 dagen tot afleveren. Sil van Sleeuwen, derdejaarsstudent varkenshouderij bij HAS Hogeschool Den Bosch, had wel oren naar deze praktijkopdracht.
De combinatie van bezig zijn in de praktijk en gegevens analyseren op kantoor is iets wat goed bij mij past.
Tijdens zijn stageperiode verzamelde Van Sleeuwen weeggegevens van 1.240 vleesvarkens. Bij negen bedrijven werden de varkens met brij gevoerd en bij drie bedrijven kregen ze droogvoer. De student noteerde de kruisingstypes en of het hokken met gelten, beren, borgen of gemixte koppels waren. ‘De eerste keer dat de varkens van een hele afdeling de weegschaal in moesten, vergde het de meeste tijd’, vertelt hij. ‘Maar varkens leren snel, zeker als het rustig en zonder stress gebeurt. De tweede weging vlak na het leveren van de kop uit de afdeling verliep al stukken sneller. De weging daags voor het leeg laden van de afdeling liepen de dieren als het ware uit zichzelf naar de weegschaal. ’Naast al die gegevens verzamelde Van Sleeuwen per hok of per ventiel de voeropname in het traject opleg tot 80-85 dagen, de periode tot en met het leveren van de kop en de periode daarna tot het leeg laden van dat hok of die hokken. Daarmee berekende hij de groei en de voerconversie in de verschillende trajecten.
Een complicerende factor tijdens de praktijkmetingen was de stroef lopende afzet van vleesvarkens. Coronaperikelen en de uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij wilde zwijnen in Duitsland verstoorden de afzetmarkt. Het beginpunt van de wegingen stond vast, maar de koplevering en het standaard twee weken later leeg laden zijn regelmatig opgeschoven.
Zwaarder door stroeve afzet
‘Soms stond ik al klaar om te gaan wegen en kreeg ik een belletje dat de dieren die dag toch niet naar de slachterij konden’, vertelt Van Sleeuwen. ‘De varkens zijn dus noodgedwongen zwaarder gemaakt dan het geval zou zijn bij een normaal afleverpatroon.’Gemiddeld wogen de geleverde vleesvarkens tussen de 120 en 130 kilo en was de basisbezetting bij bijna alle bedrijven 0,8 vierkante meter per dier.
Een van de meest in het oog springende zaken die de student vaststelde, was de invloed van het laden van de kop (10 tot meer dan 30 procent van de dieren in een hok). ‘Als de hardste groeiers uit een hok worden gehaald, benutten de overblijvende varkens die ruimte met een hogere en efficiëntere groei. Bij droogvoerbedrijven groeiden deze varkens gemiddeld 60 gram per dag harder in het eindtraject met een 0,65 lagere voerconversie. De varkens op brijvoerbedrijven groeiden gemiddeld 30 gram per dag meer, maar de gemiddelde voerconversie nam toe met 0,2.’
Dat het leveren van koplopers zulke uiteenlopende verschillen opleverde was voor Vinken eveneens een eyeopener. ‘Het is logisch dat als de hardste groeiers, vaak de in rang hoogste dieren die de baas zijn over de trog, zijn vertrokken, er meer vreetruimte en eettijd komen voor de overblijvers. Maar dat ze dat bij droogvoerbedrijven compenseren met zoveel extra en efficiënte groei had ik niet verwacht’, zegt de vleesvarkensspecialist. ‘Bij brijvoerbedrijven kunnen de overblijvers gemiddeld meer brij opnemen, maar gaan ze het rantsoen niet beter verteren.’
Luxe voeren
Een ander opvallend feit dat de HAS-stagiair opmerkte, was dat luxe voeren zeker in het eindtraject op droogvoerbedrijven extra rendement oplevert. ‘Zeker de nakomelingen van de meestgebruikte en vleesrijkere Deense zeugen en TN70-zeugen benutten het prima voor de aanzet van vlees. Die vervetten niet, ook al worden ze zwaar gemaakt’, zegt hij. ‘Dat geldt ook voor Piétrains. Die gaan efficiënt met nutriënten om, maar laten het op voeropname en groei liggen, ook in het eindtraject.’
Eveneens ziet Van Sleeuwen bevestigd dat de voerconversie van borgen fors hoger is dan die van beren. ‘Beren groeien efficiënter en net iets harder. En borgen zijn bij zowel brij als droogvoedering de baas over gelten als ze gemengd worden opgelegd.’
Bron: Varkens.nl